Bluven skart’n, Yves!
Zondag viert de katholieke kerk met Pasen haar belangrijkste hoogdag. Maar hoeveel mensen zullen het feest van de verrijzenis nog werkelijk om die reden vieren? Pasen is het feest van de chocolade geworden. Zelf geloofde ik als kind nog dat die door de klokken uit Rome werd gebracht en op school werden tijdens de speeltijd de ramen wijd opengezet zodat de boodschappers uit de Heilige Stad naar binnen konden.
Vandaag geloof ik allang niet meer in Jezus, maar overmorgen is voor mij wel een hoogdag. Het is koers. Of nee: Het Is Koers, mét hoofdletters. Het is hoogdag, maar dan wel een van de profane soort. Vroeger zei ik: we vieren Pasen. Vandaag zeg ik: we vieren de Ronde van Vlaanderen.
Koers is religie, zegt men weleens. Op zondag gaan we amper nog naar de mis, maar kijken we, als nieuw en haast wekelijks ritueel, naar de koers. Vandaag is men niet langer trots wanneer men een mijnheer pastoor of een tante nonneke in de familie heeft, maar een renner of renster. Overmorgen is de verrijzenis-van-de-dag niet die van Jezus, maar van de coureur die de kasseien en hellingen van de Vlaamse Ardennen heeft overleefd en in Oudenaarde als eerste over de meet komt.
Verminderde spankracht
Met de Ronde is het voor mij zoals het wel vaker met verlangens gaat: ik kan er zo reikhalzend en trappelend en vol verwachting naar uitkijken dat de dag zelf soms op een ontgoocheling uitdraait. We moeten een kat ook een kat durven te noemen: de Ronde wordt weliswaar Vlaanderens Mooiste genoemd, maar dat is ze niet altijd, zeker nu plaatselijke rondes de spankracht er wat hebben uitgehaald.
En toch – toch blijft het een mythische dag. Misschien omdat het een van de weinige dagen is waarop zo veel mensen op net hetzelfde moment van dezelfde belevenis genieten. Omdat we op andere dagen zo gewend zijn om naar het scherm van onze smartphone te staren, doet een collectieve belevenis als de Ronde ons beseffen hoe heerlijk het is om samen, als volk, de meest Vlaamse aller sporten te beleven.
De Ronde wordt weliswaar Vlaanderens Mooiste genoemd, maar dat is ze niet altijd
Zondag zal er voor mij uitzien zoals alle andere Rondes van de voorbije jaren. Ik zal in mijn eigen huis naar de koers kijken, tot de laatste tachtig kilometer zich aandienen. Daarna zal ik verder kijken bij mijn ouders, waar ooit als klein meisje de wielermicrobe van vader en moeder op mij oversprong. Ik zal in net dezelfde zetel zitten als toen ik klein was, omdat ik er nog altijd van geniet de rode wangen van mijn vader te zien wanneer de finale losbreekt. Omdat, wanneer een Vlaming demarreert, ik wéét wat hij hardop zal zeggen: dat hij het niet zal halen, dat het te vroeg is. ‘Vint toch, bluuf toh noh een bitje zit’n en verspeeld uij krachten niet’.
Misplaatst pessimisme
Ofwel zal vaderlief dit zeggen: dat het er goed uitziet maar dat het nog ver is, en zelfs als die Vlaming een voorsprong heeft die hem amper nog kan worden afgenomen, zal hij zeggen dat hij het niet zal halen, niet zal halen, niet zal halen. Dat zegt hij om zijn eigen angst te bezweren. En terwijl ik me daar vroeger nog over opwond en het als misplaatst pessimisme zag, hou ik nu van die zinnen die jaar na jaar in bijna dezelfde vorm terugkeren.
Koers is religie. Maar koers is bovenal emotie. En: nostalgie. En: samenhorigheid. En: schoonheid. ‘De gruwelschoonheid van het lijden’, zoals ik het ooit heb omschreven. Wij, de supporters, lui op de bank of met een pint langs de kant van de weg, en zij, de renners, met een pijnlijk achterwerk als dwangarbeiders over onze Vlaamse wegen. Iemand anders zien afzien en zelf geen trap moeten geven: ook dat maakt deel uit van het genot van de koers.
Ik wens u voor morgen geen zalig Pasen, maar wel een Ronde waar u binnen een paar jaar nog met de glimlach kunt op terugkijken. Zelf duim ik me te pletter voor een West-Vlaamse overwinning van Yves Lampaert. Bluven skart’n, Yves!
Onze columnisten
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier