Schrijfster Ann De Craemer gunt ons maandelijks een blik in haar ziel…
De dag waarop ik deze column schrijf, is de koudste dag van het jaar. Wanneer ik naar buiten kijk, is de hemel intens blauw en lijkt het wel zomer, maar de opgetrokken schouders van mensen vertellen een ander verhaal. De vele lagen kledij waarmee ze zich beschermen tegen de kou doen me denken aan een van de mooiste woorden die met winter te maken hebben: induffelen. Het is wat mijn moeder altijd zei wanneer ik me op een koude winterdag klaarmaakte om naar school te gaan: ‘Duffel je maar goed in’. Alleen extreme koude slaagt erin een woord tot leven te wekken dat zoveel warme uitstraalt.
Op sociale media valt het me op dat mensen van mijn leeftijd en ouder bijna hysterisch vertellen dat ze het nog nooit zo koud hebben gehad. Misschien is het de welluidende naam ‘Polar Vortex’ voor de winterkou van 2018 die sommigen ertoe aanzet in overdrive te gaan, maar ik herinner me nochtans veel koudere winters dan degene die we nu meemaken.
Misschien daarom hou ik zo van strenge winters: omdat ze woorden bevriezen en de straten en het leven stiller maken
Welk jaar het precies was, weet ik niet meer, maar ik weet nog hoe ik met mijn moeder in de woonkamer naar onze thermometer keek, die ook de buitentemperatuur aangaf. Het was -12 graden Celsius, en voor het eerst, zo kan mijn moeder nog altijd in geuren en kleuren vertellen, kocht ze die dag een muts. Snel koud heeft ze het niet, en een muts, zo zegt ze elke winter, kan ze niet op haar hoofd verdragen. Benieuwd of ze dit jaar wel haar verzet zal breken.
Een koude winter waar ik wél nog een jaartal op kan plakken, is 1996. Het was de laatste keer dat in Nederland de Elfstedentocht werd gereden. Terwijl mijn ouders naar de Tieltse boerenmarkt en daarna op familiebezoek gingen, nestelde – nog zo’n mooi winterwoord – ik me met mijn zus op de bank en keken we naar schaatsende mensen die verkleumd van de kou de meet van een van de meest heroïsche aller sportwedstrijden probeerden te halen. We dronken warme chocolademelk en bakten pannenkoeken. Het was een van de gezelligste namiddagen in mijn leven. Rudy Kousbroek schreef over de winter van 1996 dit mooie gedicht:
Bevroren woorden
In de strenge winter van ’96
Was het zo koud
Zelfs de woorden bevroren
Zodra zij werden uitgesproken.
Ze lagen bij handenvol op straat
Als gekleurde kralen,
Sommige rood, sommige goud,
De meeste grauw als zand.
En toen het begon te dooien
Was het een onvoorstelbaar kabaal,
Hulpgeroep, gelach, ruzies, gefluister.
Jouw naam zat er ook nog ergens tussen,
Tezamen met de woorden: ik hou van je!
Dat was in de strenge winter van ’96.
Misschien daarom hou ik zo van strenge winters: omdat ze woorden bevriezen en de straten en het leven stiller maken. Vreedzamer. Verdraagzamer. In de kou gaat het vooral om overleven en worden andere problemen banaler.
Laat het nog maar een tijd vriezen dat het kraakt. Of nee, laten we de regen afschaffen en laat elke winter voortaan zo koud zijn als die van de Polar Vortex van 2018. Omdat kou voor de warmste woorden zorgt, en omdat kou ons stilte geeft waar we anders zo hardnekkig op zoek moeten gaan.
Onze columnisten
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier