Op stap langs West-Vlaamse cafés in Gent. Godfather Dries Claeys van Defoo: “Ik ben stilaan een vaderfiguur”

Dries Claeys, al twintig jaar de bar- en biechtvader van café Defoo in Gent. “Soms klop ik tot 120 uur per week.” © Guillaume Decock
Philippe Verhaest

Het academiejaar schiet uit de startblokken, hét signaal voor heel wat West-Vlaamse studenten om opnieuw naar Gent te trekken, de officieuze hoofdstad van onze provincie. En laat die plek nu ook nog eens bevolkt zijn met een pak West-Vlaamse cafébazen. Wij nestelen ons vier weken lang aan hun toog. De aftrap vindt plaats in, hoe kan het ook anders, café Defoo van Dries Claeys.

Geboren en getogen in de iets meer dan duizend zielen tellende Diksmuidse deelgemeente Leke, maar nu al twintig jaar dé West-Vlaamse cafébaas van Gent. Dries Claeys (40) mag zich stilaan de pater familias van het horecaleven onder de West-Vlaamse studenten noemen, maar blijft zelf opvallend nuchter onder het parcours dat hij de voorbije twee decennia afgelegd heeft.

“Het aanvankelijke doel was om rechten te studeren aan UGent”, grijnst hij. “Maar ik was niet meteen de beste leerder van Gent. Ik zat meer aan de toog dan in de aula, iets waar de doorsnee-student zeker geen voorbeeld moet aan nemen. Maar door zoveel op café te zitten, heb ik wel het licht gezien. Ik voelde aan alles dat een leven als cafébaas iets voor mij was.”

Mijn familienaam is niet langer Claeys, maar van den Defoo

Toen hij begin 2002 opving dat het café Defoo – op de hoek van de Kazernenstraat met de Sint-Amandsstraat en op een steenworp van de Overpoort – over te nemen stond, aarzelde Dries geen moment. “Ik trok naar huis met de melding dat ik een zaak wilde kopen. Mijn moeder zei letterlijk: amo Driesje toch, mijn vader gaf na wat aarzelen toch zijn toestemming. Met de steun van mijn ouders kon ik het café overnemen, iets waar ik hen nog altijd uit de grond van mijn hart dankbaar voor ben. Op 28 februari 2002 heb ik mijn krabbel gezet, in september van datzelfde jaar ging ik officieel van start.”

Geen wisselgeld

Zo is Dries nu aan zijn twintigste academiejaar toe. “Ik ben in Gent gearriveerd als student en zit nog elke dag tussen die gasten”, lacht hij. “Ik herinner me de allereerste dag nog alsof het gisteren was. Ik had alles tot in de puntjes voorbereid, maar zag een niet zo onbelangrijk detail over het hoofd. Ik had geen wisselgeld in huis. Gelukkig hielpen enkele collega-cafébazen me toen uit de nood. Die eerste dag was meteen vollen bak en sindsdien is de trein niet meer gestopt. Die verdomde coronaperiode buiten beschouwing gelaten, natuurlijk.”

Anno 2021 staat Dries nog altijd met evenveel goesting achter zijn toog, zegt hij. “Ik krijg nog altijd verschrikkelijk veel energie wanneer mijn café tjokvol zit. Alleen wil de fysiek af en toe wat minder mee. Mentaal voel ik me nog 20, mijn lijf vertelt me soms iets anders. Elk academiejaar start ik ook opnieuw van nul. Geloof het of niet, ik lig de weken voordien nog altijd vaak wakker. Iedere keer zakt er een nieuwe lichting naar Gent af en die studenten moet je zien te overtuigen dat ze naar den Defoo moeten afzakken. Ik beschouw het telkens als een examen dat ik moet afleggen. En het moet er iedere keer boenk op zijn. Anders ben ik niet content.”

Tweede generatie

Dries omschrijft zijn zaak als de mix tussen een dorpscafé, een jeugdhuis en een typisch studentencafé. “We combineren het beste van drie werelden. Ik wil mijn klanten een thuis weg van huis aanbieden. Hier moeten ze zich goed voelen en het gevoel hebben dat ze in het café van hun geboortedorp een pintje aan het drinken zijn. Ik sta ook bewust erg dicht bij mijn klanten. Na twintig jaar ben ik zo stilaan tot een vaderfiguur uitgegroeid. Sommige studenten vertrouwen me zaken toe die ze hun ouders of beste kameraden niet durven vertellen. Dan luister ik aan mijn 22 meter lange toog. Eén iets hou ik altijd hoog in het vaandel: een alsjeblieft en een dankjewel kosten geen geld. Daar kom je al een eind ver mee.”

© Guillaume Decock

Die aanpak wordt geapprecieerd, want nu krijgt Dries al de tweede generatie over de vloer. “De kinderen van de klanten uit mijn beginjaren zijn nu zelf student. En dan hoor ik dat hun ouders gerust zijn omdat ze bij mij uitgaan. Ze weten dat ik de boel in de hand hou en dat ze hier ‘t kind niet moeten afgeven.”

Ook na twintig jaar zit er nog geen sleet op de formule die Dries in 2002 uitdokterde. “Pas op, ik heb het warm water niet uitgevonden, hé. Ik probeer mijn job alleen zo goed mogelijk te doen. En die is uitgegroeid tot een verslaving. Mijn familienaam is niet langer Claeys, maar van den Defoo. Daar ben ik wel trots op, want dat bewijst dat ik toch iets heb neergezet.”

95% West-Vlaming

Hoe graag Dries ook zijn café runt, het is een carrière die hij zelf niemand zou aanraden. “Je sociaal leven beperkt zich tot je eigen café. Het is ook een hard bestaan: in drukke periodes klop ik tot 120 uur per week. Ik open en sluit de zaak. En vaak is dat pas om 9 uur ‘s ochtends… ‘t Is simpel: als den Defoo geopend is, is Dries er. Als patron moet je gewoon aanwezig zijn, vind ik. Toch zou ik het met niets ter wereld willen ruilen. Een nine to five-job? Daar gruwel ik van.”

Den Defoo wordt na al die jaren ook als hét West-Vlaamse bastion binnen de Gentse horeca beschouwd. “Dat klopt ook wel, 95 procent van alle klanten is West-Vlaming. De overige vijf procent is sympathisant”, knipoogt hij. “Al heb ik daar nooit de intentie tot gehad, zoiets overkomt je gewoon. Klein-West-Vlaanderen binnen de Gentse stadsmuren, ik ben er wel preus op.”

Het komende academiejaar ziet Dries vol ongeduld tegemoet. “De terugkeer naar hoe het was. Althans, dat hoop ik toch. Ik voel wel dat de jeugd erg explosief staat. Ze hebben bijna twee jaar in de wachtkamer gezeten, die fameuze knaldrang is écht geen fabeltje, hoor. Het wordt opnieuw aanpassen voor iedereen, maar ik heb er ongelooflijk veel zin in. Ik ben klaar voor mijn jaarlijks examen. En hopelijk volgen er nog een pak.”