Marius voer op zelfde type boot als N.116

“Ik zou het opnieuw doen”, zegt visser Marius Dugardein. (foto IV) © IV
Redactie KW

De N.116 Nostalgie keerde onlangs terug naar de haven van Nieuwpoort, waar het nu als museum ingericht zal worden. Paardenvisser en zeebonk Marius ‘Marre’ Dugardein (77) begon zijn lange carrière op zee op een gelijkaardig schip.

Marius werd geboren in Nieuwpoort op 5 september 1945 in een gezin van vijf kinderen. Vader was trambestuurder en moeder, Maria Schotei, huisvrouw die de zorg voor de kinderen Gaby, Henry, Marius, Albertine en Noël op zich nam. Marius werd op 7-jarige leeftijd naar de IBIS in Oostende gestuurd, samen met zijn oudere broer Henry. Hij kreeg er een visserijopleiding en op zijn 14de monsterde hij als scheepsjongen aan op de N.804. Dat was het schip van de Bekjes, de gebroeders Legein uit Oostduinkerke. Het was hetzelfde type vissersboot als de N.116 Nostalgie.

Marius vertelt: “Op een gegeven moment zei Pol Legein: jongen als ik jou was, zou ik met de grote jongens gaan varen, je zal meer geld verdienen. Zo ben ik naar Oostende getrokken en beginnen te varen op de O.294 Van Orley naar IJslandse visgronden. Schipper aan boord was Berten Neuville, die soms vervangen werd door Frans Fluut. Willy Kiekens was de bootsman.”

Tot Canada

Het verhaal van de IJslandvaart is er een van zwoegen en beulen, afzien in weer en wind, vechten tegen schuim, zout en zware zee. Een verhaal vol heroïek, maar ook barstensvol ellende. “Maar ik zou het opnieuw doen”, zegt Marius. “Op IJsland visten we nabij het Engels hoofd, een diepe put ten zuiden van IJsland, waar we veel schelvis konden vangen. Op een bepaald moment begon IJsland eigen territoriale zones te beschermen en men ging dan verder dan IJsland varen, tot Canada. Zo heb ik enkele reizen meegedaan naar de visgronden van Labrador. In die tijd nam de terugreis zo’n 8 tot 9 dagen in beslag.”

Marius is ook nog matroos geweest op de O.312 Angelus. “Bij mist, op 29 maart 1965, kwamen we in aanvaring met het Nederlandse koopvaardijschip Drenthe. Daarbij liepen we zware averij op aan de neus, maar we konden toch nog op eigen kracht Oostende bereiken. We hebben geluk gehad, want we hadden net de voorbak verlaten om een koffie te gaan drinken. Anders had ik hier niet meer gezeten. Tien jaar later is de Angelus vergaan na een brand in de machinekamer.”

“Ik heb ook nog gevaren voor de rederij Pêcheries à Vapeur, op de 0.89 Marconi, een IJslandvaarder met schipper Gillion, we noemden hem Yess. Ook op de 0.92 Graaf van Vlaanderen ben ik naar IJsland gevaren met schipper Oscar Vandekerckhove, een van de grootste vaartuigen ooit van de Belgische vloot. Het werd bij het begin van de oorlog opgeëist voor de ontruiming van Duinkerke. Een van mijn laatste schepen was de N.185 St. Patrick. In totaal heb ik zeven jaar – van 1959 tot 1966 – in de visserij gewerkt.”

Loodswezen

Door een zet van moeder Maria veranderde zijn leven. “Zonder dat ik het wist had mijn moeder mij ingeschreven om op de maalboten te gaan werken. Ik heb dit maar drie maanden uitgehouden. Dat was niets voor mij. Gelukkig kon ik de overstap maken naar het loodswezen en zo heb ik 18 jaar op de loodsboten gewerkt. Eerst als matroos, daarna als kwartiermeester en vervolgens als bootsman, week op, week af. In 1979 ben ik verhuisd naar Zierikzee, waarna ik in 1985 solliciteerde bij het loodsenstation in Vlissingen. Weer als matroos en op het einde van mijn carrière als schipper. Tot ik in 2005 met pensioen kon gaan.” (PG)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier