Peter Hintjens speelde mee op laatste cd van zijn broer: “Als Arno iets wou, deed hij er alles voor”

© Christophe De Muynck
Hannes Hosten

Vrijdag 30 september, verschijnt ‘Opex’, de allerlaatste plaat van Arno.

De eind april overleden Oostendse rasartiest wou dit album absoluut nog maken, in de laatste maanden van zijn leven. “Het was zijn laatste levensdoel”, vertelt broer Peter Hintjens (68), die saxofoon speelt in ‘I’m not gonna whistle’, het allerlaatste nummer van de plaat. “We speelden zo goed als nooit samen, maar dit was van moeten. Ik zou er nooit zijn opgekomen, maar ik ben heel blij dat ik het gedaan heb. Mijn broer en ik hebben altijd fantastisch samen geleefd. Ik mis Arno nog elke dag. Nog heel vaak wacht ik op de dagelijkse telefoon… die niet komt.”

Nat van de regen waait hij binnen in Hotel du Parc, een iconische brasserie in hartje Oostende. Net als Arno houdt Peter eigenlijk niet van interviews. “Dat is werken, hé”, ondervond hij al. Maar dat belet hem niet om bijna een uur voluit over zijn overleden broer te praten. Soms breed lachend, soms valt een stilte. “De release van de nieuwe cd brengt alles weer naar boven. Het komt allemaal weer op je af. Heel emotioneel. Maar c’est la vie, hé.”

Als je terugkijkt op het maken van die cd, wat voor ervaring was dat?

“Eigenlijk wel tof. Een heel ontspannen sfeer, we lachten veel. Wat moet je doen? Je kan moeilijk de hele tijd zitten bleiten, hé. Voor mij ging het maar om één dag, want ik speel maar op één nummer. Arno was toen al een zieke man. Hij heeft nog een effort gedaan om die cd tot het einde af te werken.”

Hij wou ook absoluut dat jij meespeelde.

“Ja. ’t Was van moeten. Maar ik ben blij dat ik het gedaan heb. Het nummer dat we samen spelen, I’m not gonna whistle, vind ik heel goed gelukt. De combinatie tussen mijn saxofoon en zijn mondharmonica klinkt heel tof. De basisrif van het nummer komt van Felix, de zoon van Arno. Hij maakte twee basisrifs: voor La Vérité, het nummer dat je al kent, en voor I’m not gonna whistle. Zo speelt de hele familie daar samen. Tof.”

Op zijn voicemail hoorde je hem ook altijd fluiten. Heeft het nummer een symbolische betekenis?

“Ik zie dat toch zo. Het is het laatste nummer van de plaat. Instrumentaal, op één zinnetje na. En nu gaan we dat fluiten dus niet meer horen.”

Wat heeft Arno nog gehoord van die laatste cd?

“Zowat alles, behalve het duet met Mireille Matthieu. Dat heeft ze ingezongen op de dag dat hij stierf. Ook de eindmix heeft hij nooit gehoord.”

Denk je dat hij gewacht heeft met sterven om het album te kunnen afwerken?

“Dat zou kunnen, hé. (lacht) Het was in elk geval nog een doel in zijn leven. Hij had nog twee doelen: zijn optredens in Brussel en Oostende en die plaat afwerken. En dat heeft hij bereikt. Wel jammer dat hij de eindversie niet heeft gehoord. Hij zat ook ongeduldig te wachten op Mireille Matthieu. Het zijn zware tijden geweest voor hem. Hij was echt een zieke mens, hé.”

Na zijn eerste operatie, begin 2020, zag hij er nochtans wel goed uit.

“Arno heeft zeker nog goede periodes gehad. We hebben toen nog van alles gedaan samen. Maar het is een smerige kanker hé, pancreaskanker. Hij is nochtans altijd blijven hopen. Op het einde wist hij wel dat hij het niet meer zou halen, maar die hoop is toch lang gebleven hoor. Het was een vechter, mijn broer. In maart hebben we nog die cd opgenomen. Ik had het gevoel hoe zou ik dat zeggen dat hij er echt nog iets bij wilde hebben. Misschien heeft hij ook nog gehoopt zijn verjaardag te halen, op 21 mei. Ik weet het niet. Hij gaf in ieder geval niet op.”

© Christophe De Muynck

Ook die optredens in Brussel en Oostende moeten extreem zwaar geweest zijn voor hem.

“Zeker. Achteraf was hij moe, je zag dat wel. Hij ging bijna onmiddellijk naar zijn appartement of zijn hotelkamer. Ik maakte er vier van de vijf mee, enkel de eerste niet omdat ik corona had. Ik vond die optredens ongelooflijk goed. Het begin was altijd heel emotioneel, maar als dan die drums begonnen… dan voelde je die power die hij had, ook al was hij heel zwak. Dat was zijn leven, je voelde dat. Als hij recht stond, dan stond de zaal recht met hem.”

Hij is ook nog ontvangen door koning Filip. Wat vond hij daarvan?

“Dat vond hij fantastisch. Hij was fier. Onze koning, dat is eigenlijk een toffe gast, zei hij achteraf. En hij vond het jammer dat ma en pa dat niet mochten meemaken.”

Het had wel iets, een rebel als Arno in het statige paleis.

“Ik heb Arno nooit als een rebel gezien. Tegen onrecht, dat wel. Maar voor de rest? Een normale gast die zei wat hij wou. Iemand die altijd zijn eigen goesting deed. Hij sloot geen compromissen. Hij deed zijn gedacht. Dat was ook zijn sterkte, denk ik.”

Jullie hebben haast nooit samen gespeeld zeker?

“Nee, één keer een nummer met de Oostendse groep Revenge 88 van Frank Dubbe. Maar anders niet. We hebben er nooit aan gedacht om iets samen te doen. Ik werkte, ik speelde enkel muziek als hobby. Het is zelfs nooit in me opgekomen om een nummer te maken samen met Arno. Tot hij me vroeg om mee te spelen op zijn laatste plaat. Ik vind het achteraf wel fantastisch dat ik het gedaan heb, hoor.”

Hij luisterde wel naar jouw mening.

“Elke keer hij demo’s had, moest Mirko (Banovic, jarenlang Arno’s vaste bassist, red.) ze doorsturen naar mij. Ik gaf dan altijd mijn mening. Arno zei dan tegen zijn muzikanten: mijn broer vindt dat goed, dat vindt hij niet goed. Volgens Mirko hielden ze daar ook wel rekening mee. Niet voor de volle 100 procent, maar toch een beetje. (lacht) Wat is mijn mening, hé? Maar hij wist wel dat ik altijd eerlijk was. Als je zelf muziek speelt, weet je ook wel wat goed is of niet. Dan moet je niet afkomen dat het allemaal fantastisch is. Je moet eerlijk zijn.”

Peter speelt sax op het laatste album van Arno.
Peter speelt sax op het laatste album van Arno. © Danny Willems

Hebben jullie altijd goed overeengekomen?

“Ik heb nooit ruzie gehad met mijn broer. Nooit. Jamais. Je hoort soms mensen die hun broer al kweetniethoelang niet meer gezien hebben. Ik had dat niet. We hebben altijd op een fantastische manier samengeleefd. We belden zo goed als elke dag. Nu nog, hé. Ik wacht nog heel vaak op die dagelijkse telefoon… die niet meer komt. Onlangs moest mijn kleinzoon van zeven jaar in zijn schetsboek voor school een foto van zijn familie plakken. Achille’tje had een foto gekozen van hemzelf op schoot bij Arno. Als je dat dan ziet: knal. Dat komt binnen. Hij zag er nog goed uit toen, met zijn haar kort, maar een vol kopje. Geen ingevallen kaken. Ik mis hem nog elke dag.”

De cd heet ‘Opex’, ook zo Oostends als maar kan. Leg eens uit?

“Mijn grootouders hebben in die Oostendse wijk gewoond. Mijn ouders ook eigenlijk. Grootmoeder baatte een café uit op een hoek van de Voorhavenlaan. Wij hebben daar nooit gewoond, maar we verbleven daar wel vaak als onze ouders gaan werken waren. Bij onze grootmoeder en onze tantes. Arno meer dan ik, want hij was ook vijf jaar ouder. Hij zei altijd dat hij opgevoed was door de vrouwen. De tantes leven nog, de zussen van onze mama: de oudste is 91, de jongste 89. Nog altijd schone, toffe madams.”

Jullie grootmoeder was ook een speciale dame.

“Ik zie nog beelden van haar voor me. Ze zat zo op café (kruist zijn armen) en als ze iemand zag die te veel gedronken had, wees ze hem aan (toont voor) en zei: Gie, naar je kot! Naar je vrouwe! Ik weet niet of dat café goed draaide.” (lacht)

Was Arno een makkelijk kind?

“Wij waren gewoon, denk ik. We speelden buiten, gingen met maten weg, voetbalden… Er heeft bij ons nooit politie aan de deur gestaan. Arno was een normale gast. Maar ik kan natuurlijk niet vergelijken, ik heb maar één broer. Arno was wel snel zelfstandig. Hij wou zijn eigen zin doen. Het was ook de tijd, hé. De jaren ‘60, de revolutie van de jeugd. In 1968 ik was 14 jaar werd ik bij de prefect geroepen omdat mijn haar te lang was. Het was nochtans korter dan nu. Maar dat mocht niet. Het was ook een tijd waarin iedereen bij elkaar leefde. We deelden alles. Nu heb je dat niet meer. Wij zijn in een mooie tijd opgegroeid.”

Arno (links) en Peter Hintjens thuis in Oostende, 1976.
Arno (links) en Peter Hintjens thuis in Oostende, 1976. © Danny Willems

Je hoort soms ook dat Arno wat teruggetrokken was, in zichzelf gekeerd. Een beetje autistisch ook.

“Hij was een beetje op zijn eigen. Maar niet als hij bij familie was. Dan ging hij rechtstaan en een dansje doen. Maar hij was anders wel gesloten. Als hij pijn had, zou hij dat nooit zeggen. Je moest alles uit hem sleuren. Altijd bezig in zijn eigen gedachten. Enkele jaren terug had hij een periode waarin hij echt in de put zat. Wij zagen het aan hem, maar hij zei er niets over. Je moest het er echt uit sleuren.”

Ook op het einde?

“Hij wist dat hij ging sterven. Helemaal op het einde heeft hij wel enkele dingen gezegd. Ik wil dat en dat en dat… over de uitvaart dan. Maar ook niet alles hoor. Hij stelde het altijd maar uit. Uitstellen, uitstellen… ook op het einde. We zaten bij hem twee dagen voor hij stierf. Mijn dochter zei: je moet eens gaan. Pépé moet iets vertellen. Ik ging naar hem toe en hoorde hem zeggen: Het moeten zwart-witkaartjes zijn. Niet meer dan dat. Ik veronderstelde dus dat hij zijn doodsprentjes in zwart-wit wilde. Voordien had hij daar nooit iets over gezegd.”

Jullie mama is heel jong gestorven, ook aan kanker. Welke invloed heeft dat gehad op wie jullie later zijn geworden?

“Ik was 18, hij zou 23 worden. Sowieso is dat iets wat je pakt en wat je meedraagt in je leven. Wij hadden een fantastische moeder. Dat is iets wat je mist. Veel vrienden hebben nog hun ma. Wij spraken nog dikwijls over haar, Arno en ik. Dat was een constante bij ons. Toen onze pa stierf, acht jaar geleden, hadden we dat ook wel. Arno vond achteraf dat hij meer met hem had moeten babbelen. Maar dat was ook moeilijk voor hem, hé. Hij had 250 optredens per jaar. En als hij thuis was, waren er ook nog zijn kinderen. En het waren geen grote babbelaars. Ik eigenlijk ook niet hoor.”

Jullie spelen allebei muziek. Arno werd een beroemdheid, jij niet. Wat is het verschil tussen jullie beiden?

“Als Arno iets wou, deed hij er alles voor. Als ik iets wil, ga ik er ook wel veel voor doen, maar ik zou niet zo ver gaan als hij. Arno heeft zijn job als kok laten vallen om muziek te spelen. Dat zou ik niet doen. Die grote gedrevenheid moet je hebben, anders geraak je er niet. Arno had wel nog een andere gave: hij wist hoe alles moest klinken. Als ik muziek speel, weet ik hoe ik wil klinken maar niet hoe het geheel moet klinken. Ik kan maar focussen op enkele dingen, mijn broer kon op alles focussen. Arno had dat in zijn kop. En hij kon dat ook uitleggen aan zijn muzikanten. Hij had het geluk dat hij altijd met goede muzikanten kon werken, die hem verstonden.”

Wist hij ook hoe jij moest klinken, op dat laatste nummer?

“Aan mij heeft hij nooit veel gezegd. Ik had hem wel al dingen laten horen van onze groep Thin Line Men. Hij wist wel hoe ik klonk. In twee takes stond het erop. Het was zoals hij het wilde, waarschijnlijk. Zoals hij het in zijn hoofd had. Als het niet goed was, zou hij het wel gezegd hebben.”

Zou jij op het podium zoveel indruk kunnen maken als Arno?

“Nee. Dat kan ik ook niet. Maar pas op, vroeger op het podium… Amai! Daar bestaan ook filmpjes van, je moet ze maar eens opzoeken. Als ik die nu zie, dan zeg ik toch: hallo! Ik was… (denkt even na) wild. Ik zwaaide met mijn sax, gooide het instrument de lucht in… Hij is ook eens kapot geweest nadat ik mijn sax tegen het plafond had gegooid. Ik was jong, hé. Nu zou ik dat niet meer doen. Maar ik ben altijd in een groep blijven spelen.”

Wanneer dacht je voor het eerst dat Arno carrière zou maken?

“Oh, we hadden dat direct gezien. Hij kwam op het podium en het was alsof hij het publiek aanzoog. Dat moet je ook kunnen als frontman. Visueel was zijn set eigenlijk heel simpel. Hij had ook niet meer nodig, omdat hij de aandacht zo naar zich toe trok. Ongelooflijk.”

Toch bleef hij ook eenvoudig.

“Er is een periode geweest, heel kort, dat hij maniertjes kreeg, ook tegenover ons. Ik heb het hem toen ook gezegd: Arno, je moet niet beginnen, hé. Doe maar gewoon. Maar voor zichzelf wou hij niets van luxe. Ongelooflijk hoe hij leefde. Ze hadden eens ingebroken bij zijn buurman, filmregisseur Dominique Deruddere. De politie kwam kijken. Aan de ravage te zien, dachten ze dat er ook bij Arno was ingebroken. Neenee, zei Dominique. Dat is normaal bij Arno. Hij had niets van orde. CD’s slingerden rond, waarvan de helft kapot was… Ik zou zo ook niet kunnen leven. Hij stond met gescheurde kleren op het podium, terwijl hij meer dan genoeg kleren had. Man toch. Financieel had hij geen enkel probleem, maar luxe interesseerde hem niet.”

Nog een verschil tussen jullie: Arno had succes bij de vrouwen.

“Arno was een womanizer. Hij had overal wel iemand zitten. Ik heb dat niet, denk ik. Ik heb er eigenlijk geen idee van. Ik had daar ook geen behoefte aan, hij wel. Misschien omdat hij opgevoed was tussen de vrouwen.” (lacht)

Je bent nu bezig met de voorbereidingen voor een Arnohuis in Oostende.

“We brachten recent een heleboel materiaal uit Arno’s Brusselse appartement weer naar hier. We zoeken nu een centrale plaats waar ruimte is voor een vaste tentoonstelling, tijdelijke tentoonstellingen, een zaaltje voor concerten en een café. Er komt natuurlijk veel bij kijken. Het zal niet simpel zijn. Arno’s boezemvriend en fotograaf Danny Willems is bij het project betrokken, net als zijn vaste bassist Mirko Banovic, Toerismedirecteur Peter Craeymeersch en directeur Stefan Tanghe van CC De Grote Post. We zaten al enkele keren samen. Er zijn enorm veel ideeën, maar eerst zoeken we naar een locatie en naar financiële middelen. In Brussel is er wellicht ook interesse, maar Oostende lijkt ons de aangewezen plek. Arno is van Oostende, hij is hier altijd blijven komen en is altijd Oostends blijven klappen.”

‘Opex’, de laatste plaat van Arno, komt uit op vrijdag 30 september.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier