Lara Taveirne uit Brugge pakt uit met vierde roman ‘Pluto’

Lara Taveirne: “Echt helend zou ik schrijven niet durven noemen.” (foto Tom) © Tom Brinckman
Bert Vanden Berghe

Trots zou ze het niet zozeer noemen, maar Lara Taveirne heeft naar eigen zeggen wel ontzettend veel plezier beleefd aan het schrijven van haar gloednieuwe roman ‘Pluto’. Een roman die ook een ode is aan haar vorige huis, een scheef dijkhuis op het verlaten platteland.

Ze heeft slecht geslapen, zegt ze, al klinkt ze best vrolijk. Ze is bang dat ze de mensen, die haar boekvoorstelling bezochten, ontgoocheld heeft. Soms vraag ik me af of ik niet meer een oplichter dan een schrijfster ben, denkt ze luidop. De verse thee biedt troost. De damp flirt met de zonnestralen door het raam. Er is niet veel nodig om gelukkig te zijn, lijken haar turkooisblauwe ogen te zeggen. Ze rijgt de kleine gelukjes aaneen in een wereld die niet groot hoeft te zijn. De grootte van het kleine rijhuis in de Tuinwijk volstaat, een plek waar de tijd al honderd jaar lijkt stil te staan. Het doet qua sfeer denken aan het huis langs het kanaal Brugge-Oostende. Lang dachten ze er niet te kunnen blijven. Maar tegen alle verwachtingen in regen de jaren zich aaneen. Er werden in het bouwvallige huisje twee kinderen en ontelbaar veel herinneringen geboren. Of ze het na 13 jaar makkelijk kon loslaten, vraag ik. “Ik weet niet of dat altijd moet, dat loslaten. Iedereen probeert dat altijd zo snel mogelijk te doen. Ik niet.”

Laat ze wel los, op de wereld: haar vierde roman. In ‘Pluto’ keert Antonia terug naar het dijkhuis waar ze als tienjarige de zomer van haar leven beleefde.

“Eigenlijk is het een boek dat ik haast per ongeluk heb geschreven. Na de vorige roman dacht ik: ik stop met schrijven. Echt. Ik was die financiële onzekerheid beu en ging theater- en schrijfles geven. Tegen alle verwachtingen in deed ik dat heel graag, maar toen was er die lockdown. Mijn kinderen bleken heel vlijtige werkers en maakten flink hun schoolwerk aan de keukentafel. Ik had niks om handen en deed alsof ik ook aan het werk was. Voor ik het wist, had ik de kinderjaren van Antonia geschreven. Ik gaf haar drie zussen en een vreemde moeder en plaatste het stel in een vervallen dijkhuis. Dat is echt het leukste aan schrijven. Ik heb een oude pennenvriend. 85 jaar en vroeger de beste vriend van Gerard Reve. Hij woont op een berg in Spanje. Dan schrijf ik hem: moet ik mijn personage laten vallen in de sneeuw? Schedelbreukje of niet?” (lacht)

“Na mijn vorige roman dacht ik echt: ik stop ermee”

“Ik heb dit boek enorm graag geschreven. Dankzij de lockdowns ook veel sneller dan de andere. Ik was het slecht karakter dat de coronacijfers bekeek en hoopte dat ik nog een weekje thuis mocht zijn.”

“Ik geef heel graag les, maar blijf nog liever thuis. Het liefst van al zou ik alle deuren op slot doen, en dat er nooit iemand aanbelt”, grijnst ze. “Het is geen toeval dat mijn personages zichzelf het liefst met een inktwisser willen uitvegen. Iedereen vraagt nu of ik trots ben. Maar dat is wel de laatste emotie die ik voel. Schrijven maakt me klein en twijfelend. Als mensen mij mailen en praten over hun schrijversambities, denk ik: ‘maar zoetjes, zoek een andere droom, er is hier niets leuks aan.’ Na een dag schrijven ben ik helemaal leeg, op, kapot. Dan is er niets meer over in mijn hoofd.”

Het huis waar ze vroeger woonden, heeft haar kinderen gevormd. “Ze waren drie en staken zelf de kachel aan. Trokken naar buiten, plukten appels en speelden nooit met speelgoed. Je leeft in een huis dat een soort levend organisme is. Opstaan om hout te halen, de kachel opstoken en checken of er genoeg water is. We waren ermee vergroeid. We trokken niet in dat huis om ‘uit de maatschappij te stappen’, wel omdat we op dat moment geen geld hadden voor een huur- of koophuis. En gaandeweg werd die manier van leven een deel van ons.”

“Die levensstijl zorgde er wel voor dat ik aan de schoolpoort wel eens dingen hoorde die confronterend waren: een moeder die over haar toeren was omdat de buggy niet makkelijk binnen kon in de gang, terwijl je zelf de hele nacht sneeuw hebt geruimd op zolder. Ook hier in ons huis in de Tuinwijk willen we een eenvoudig leven. Voor de badkamer hebben we tegeltjes uitgebroken van een oude slagerij in de Westhoek. Dat maakt mij dan gelukkig: dat die mooie dingen nog een leven krijgen. Ik zit heel snel met een schuldgevoel: waarom zou iemand voor mij in een fabriek tegeltjes moeten maken als de wereld vol ligt?”

Demonen

Ik vraag haar of schrijven een goeie therapie is, waarna ze weer lacht. “Ik heb mezelf dat heel lang wijsgemaakt, maar het is omgekeerd: demonen oproepen. Mijn droom is dat het schrijven ooit genoeg oplevert om een hutje op de hei te kopen. Dat blijft toch een droom, en het liefst in Normandië. Of ik nog meer dromen heb? Goh, ik ben niet zo bezig met de toekomst, maar ik weet wel waar ik als jong meisje van droomde. Ik wilde drie mannen en van elk twee kinderen. Het idee van allemaal samen te wonen, de mannen die afwisselend de kinderen naar school brengen en samen het dak herstellen… dat lijkt me zoveel slimmer dan hoe een huwelijk vandaag in elkaar zit. Vier handen zijn vrij weinig om alles draaiende te houden, maar ik ben grandioos gefaald, want ik heb maar één man. Gelukkig één met de draagkracht van drie mannen. Wat ik ook nog graag zou willen is dat schrijven een soort financiële evidentie is. Hoe raar is het dat zelfs de redacteur en het promomeisje bij een uitgeverij voltijds betaald worden en een schrijver niet? Dat systeem heb ik nooit gesnapt.” (denkt na) “En ik zou nog heel graag eens een kinderboek maken. Naar mijn gevoel de hoogste kunst als schrijver.”

>> ‘Pluto’ telt 312 pagina’s en is uitgegeven bij Prometheus

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier