De Turbo Alive Band zet de toog óp het podium: “Hoe mooi is dat niet?”

De Turbo Alive Band kruipt niet tussen het volk, maar brengt het volk op hun podium. Mét een toog. © Bart Salembier
Kurt Vandemaele
Kurt Vandemaele Reporter

“Tien jaar geleden zijn we met de Turbo Alive Band begonnen. Om Ivan Carlier te vereren, en nu hij bijna 20 jaar dood is, zijn we herbegonnen.” Aan het woord is Bert Meersman, de drummer en stichter van de band. Maandag mag de band in zijn nieuwe gedaante – er zijn vier nieuwe leden en een toog bij gekomen – de Sinksenfeesten afsluiten op het Schouwburgplein. “Als je je ogen sluit, dan waan je je weer even aan zijn café in de Gasstraat”, lacht Mario van Desselgem, die zichzelf na al die jaren nog als ‘de geadopteerde zanger van de band’ voorstelt.

Het signaal voor Bert om meteen een anekdote op te dissen. “Het was Tinekesfeesten en ik was aan het vertellen tegen een vriend dat we de zanger van onze groep ontslagen hadden en dat we naar een nieuwe op zoek waren. En die vriend zegt: ‘Zou dat niemand voor jullie zijn?’ En hij wijst naar een man die achter ons staat. Ik zeg tegen hem: ‘Mijnheer, zou je dat niet zitten om bij de Turbo Alive Band te komen spelen?’ Ik had nog nooit met hem gepraat, ik kende hem niet, maar hij zei meteen: ‘Natuurlijk, wanneer moet ik waar zijn?’ En het was meteen in de jacosse.”

Ruben Vercaemer, de saxofonist, schudt van neen. “Het was niet meteen goed.” En Mario beaamt. “Ik had een bak bier mee, maar ik heb heel slecht gezongen.” Ruben vond dat ook. “Je was heel zenuwachtig, je klonk vals en ik zei: ‘Meen je dat nu? Het is toch een beetje uit de haak.” Je hebt het toen opnieuw gedaan en toen was het fe-no-me-naal goed.” Bert is niet akkoord. “We moeten daar eerlijk in zijn, de tweede keer was het fenomenaal goed in vergelijking met de eerste keer.” Intussen zijn Ruben en Bert volledig overtuigd: “Er is maar één man die dat kan. Zoals jij je smijt, met heel je hart.”

De Turbo-attitude

Ze hebben zes jaar stilgelegen, maar zijn nu met een deels nieuwe bezetting terug. “We zijn rijper geworden”, zegt Bert. “Ook omdat de nieuwelingen de gemiddelde leeftijd serieus naar boven halen. Maar de nieuwe pionnen passen in de band. Ze hebben de Turbo-attitude. En de band onder de leden is er nog hechter door geworden.”

Of er nieuwigheden mogen verwacht worden maandag? “Ja”, zegt Mario: “Ah ja, we hebben een toog mee. En we halen lelijke mannen en mooie meisjes uit het publiek om één te komen drinken. Dus als je uitgenodigd wordt naar voor, weet je hoe het met jou gesteld is.” Bert zegt: “Vroeger gaven we een gratis vat, nu mogen we dat niet meer. Maar we dachten: we moeten echt wel een toog op ons podium zetten, zodanig dat we eens wat volk kunnen vragen om iets te komen drinken. Want uiteindelijk, Johny heeft altijd een café gehad en we dachten: hoe kan je hem beter eren dan bijna zelf als een café op het podium te staan. Vandaar.”

Want Johny Turbo eren, daar is het hen allen om te doen. Ze zijn allemaal fan. Ruben is vooral onder de indruk van de teksten. “Er zit altijd wel iets in dat je kunt betrekken op jezelf. Het zijn levensliederen. Daarin vond ik hem echt wel een genie. Ik heb hem nog gekend, Ivan Carlier. Ik was jong. Hij gaf drumles. De manier waarop hij lesgaf, was heel mooi en ongedwongen. Je moest geen partituurtjes spelen. Hij zei: ‘Wat kan jij? Daarmee gaan we starten.’ Zijn teksten zeggen dat ook: ‘Iedereen is zichzelf, met zijn mogelijkheden en gebreken’.”

Schoonheid

Mario heeft hem ook nog gekend. “Ik heb vroeger pinten met hem gedronken. En hij is een paar keer komen zingen op mijn verjaardag. Ik kom nu nog boezemvrienden van hem tegen. Die zijn net als wij, alleen twintig jaar ouder.” Ruben sluit aan met de bemerking dat “ons publiek gaat van kinderen van vier jaar tot tachtig-, negentigplussers. En allemaal kennen ze zijn teksten.”

Bert vindt dat ook. “Hij is erin geslaagd, hoe lastig zijn laatste dagen ook waren, altijd te blijven wijzen op de schoonheid van het leven: ‘Gasten, leef maar, want in een zwaai en een draai is het gedaan’.” Mario vindt ook die schoonheid terug in de teksten van Johny Turbo: “Zoals in dat liedje van Pintje Bier.”

Mario zingt: “Ik was nog naïef, een onbeschreven blad. Ik ging naar de unief, studeren in de stad.”

“Hoe mooi is dat niet?”

Was hij muzikaal ook goed? “Muzikaal fenomenaal”, zegt Bert. “Voor er sprake was van de Turbo Alive Band, lag ik in mijn bad te luisteren naar Johny, want ik luister altijd naar Johny, en ik dacht opeens: maar fuck vent, er zit daar nogal wat in van muziek, van instrumenten en die arrangementen zijn fantastisch. Ik dacht: dat zou machtig zijn, mochten we dat eens live kunnen brengen. Want dat is megapopulair. Als je dat oplegt in een café, het mag één uur ‘s nachts zijn, en iedereen mag al wat schuin hangen: Bam, het is feest.”