Onderzoeksrechter Christine Pottiez hangt toga aan de haak: “Ik ben altijd streng, maar rechtvaardig geweest”

Christine Pottiez, na 30 jaar op pensioen als onderzoeksrechter.© Davy Coghe
Christine Pottiez, na 30 jaar op pensioen als onderzoeksrechter.© Davy Coghe
Laurens Kindt

Na een carrière van dertig jaar vol spectaculaire dossiers hing onderzoeksrechter Christine Pottiez (62) uit Oostende deze week haar toga definitief aan de haak. Zij was het die onder andere ‘crimiclown’ Kevin Lapeire, politicus Bernard Wesphael en de Somalische piratenkoning Mohamed Abdi Hassan achter de tralies draaide. “Ik hield zo’n 150 mensen per jaar aan, maar nooit ondoordacht. Streng maar rechtvaardig.”

Het dagelijkse ritje van haar thuisbasis Oostende naar haar kabinet in de Brugse rechtbank zal Christine Pottiez niet missen, zegt ze. “Maar ik heb mijn job altijd met veel plezier gedaan. Een jobhopper was ik niet. Na drie jaar stage als advocaat ben ik zes jaar substituut-procureur geweest. In 1991 werd ik onderzoeksrechter en ik ben het gebleven. Maar nu is het tijd voor iets anders.”

Aan welk dossier hebt u de beste herinneringen?

“Aan de samenwerking met de mensen van de federale politie en met de federale procureur in het dossier van Mohamed Abdi Hassan. We werkten toen samen met undercoveragenten in New York en zetten een heel scenario op om die man (de leider van een piratenbende die het Belgische baggerschip Pompeï kaapte voor de kust van Somalië, red.) naar Brussel te lokken. Hij werd wijsgemaakt dat hij hier in een film over zijn leven zou mogen spelen, maar werd in Zaventem in de boeien geslagen. Zoiets doen slagen, gaf mij en het hele team een enorme voldoening. Dat was een huzarenstukje.”

Ik sta nog altijd versteld van wat mensen elkaar kunnen aandoen

Niet elk dossier eindigt zo. De moord op Ingrid Caeckaert in 1991 in Knokke blijft onopgelost.

“Ik ben met dat dossier begonnen en ik ben ermee geëindigd. Geloof me: dat is zeer frustrerend. Vooral omdat we DNA van de dader hebben, maar er nooit in geslaagd zijn een match te vinden. Ik heb veel lijken laten opgraven van mogelijke verdachten, maar altijd tevergeefs. Doorheen de jaren hebben we van alle mogelijke nieuwe onderzoekstechnieken gebruik gemaakt, we hebben potentiële verdachten afgeluisterd, noem maar op. Maar we geven niet op. We moeten dat doen voor die ouders die hun kind kwijt zijn. Recht moet geschieden, we zullen zoeken tot we vinden. Ook in het dossier van de roofmoord op Kristof Degraeve uit Torhout in de Oegandese hoofdstad Kampala in 2004 blijven we verder zoeken. We zijn ter plaatse geweest, maar zonder resultaat. En toch: we moeten wroeten om de waarheid te achterhalen. Die man had kinderen en ook zijn hoogbejaarde moeder wacht nog altijd op een antwoord.”

In uw kabinet zag u grote en kleine criminelen passeren. Is er een rode draad die al die mensen verbindt?

“Je ziet toch vaak dat de mensen die in de cel belanden in moeilijkere sociale omstandigheden leven. Witteboordcriminelen aanhouden, dat heb ik niet veel gedaan. Dat zijn vaak ingewikkelde zaken waar je niet á la minute voldoende bezwaren hebt om iemand vast te houden. Wie steek je binnen? Drugdealers, dieven, overvallers. Waarom plegen die feiten? Omdat ze tekorten hebben: geen geld, geen werk, geen familie. De gevangenis lost dan meestal weinig op voor die mensen, maar je moet ook de maatschappij beschermen. Soms had ik het gevoel dat het dweilen met de kraan open is. Dan zie je weer eens iemand van je ‘vaste klanten’ terug die nog maar eens feiten gepleegd heeft. Maar er zijn ook succesverhalen. Ik heb brieven gekregen van mensen die blij waren dat ik ze had aangehouden, omdat ze in de cel het licht gezien hadden en hun leven beterden. Of van moeders die me schreven dat hun dochter in de gevangenis eindelijk haar drugsprobleem had aangepakt. Zoiets doet dan toch deugd. Want ik was niet de strengste van alle onderzoeksrechters. Met mij kon er gepraat worden. Mijn griffier rekende uit dat ik jaarlijks zo’n 150 mensen aanhield, dat zijn er in mijn hele carrière 4.500. Een mooi gemiddelde.”

Als een moeder me schreef dat haar dochter in de gevangenis eindelijk van de drugs af was geraakt, dan deed dat deugd

Schrikt u nog van de feiten waarvoor mensen bij u belanden?

“Zeker. Wat een mens een andere mens kan aandoen, daar sta ik nog altijd van versteld. Ook van de vindingrijkheid die mensen aan de dag leggen bij het plegen van hun feiten. Dan lees je zo’n dossier en dan denk je bij jezelf dat dit toch eerder een ongeloofwaardig scenario voor in een of ander boekje is. Maar neen: het is de werkelijkheid. Die is vaak straffer dan de fictie.”

Wat gaat u het meest missen?

“Ik wil toch een pluim geven aan de twee griffiers die ik in mijn carrière gehad heb: John Geysen en Mieke Provoost. Hen ga ik missen, maar ook de fantastische politiemensen met wie ik samengewerkt heb. Ik zag ze soms meer dan mijn eigen gezin. Je leert elkaar ook kennen als mens als je samenwerkt in diepmenselijke dossiers zoals moordzaken. Politiemensen kunnen een beroep doen op psychologische hulp als ze het moeilijk krijgen, onderzoeksrechters niet. Maar wij zijn ook mensen, wij moeten ook eens kunnen ventileren. Daarvoor kon ik altijd terecht bij mijn vaste griffier en bij sommige politiemensen en ik ben hen daar heel dankbaar voor.”

U bent nu officieel met pensioen, maar maandag staat u al terug in de rechtbank.

“Ik moet getuigen op het assisenproces tegen Jean-Claude Lacote en Hilde Van Acker, samen met Erik Denolf. Wij waren beiden onderzoeksrechter in dat dossier, ik erfde het van hem. Het was een van de eerste zaken waarin we gebruik maakten van gsm-onderzoek. Ach, voor mij is die zaak duidelijk en ik zal daar maandag het nodige over zeggen.”

Wat brengt de toekomst, na dertig jaar boeven pakken?

“Oma spelen voor mijn drie kleinkinderen. Het jongste is vorige maand geboren. Ik zit ook nog in een aantal schoolbesturen en in een leesclub. Of ik ooit zelf een boek schrijf over mijn carrière? Dat is gevaarlijk, hé: verba volant, scripta manent (woorden vervliegen, het geschrevene blijft, red.). Ik laat het allemaal nog even bezinken, maar wie weet komt het er ooit nog van.”