Uitnodiging

Kijk daar, daar kleurt de lucht blauw. Vrolijk blauw. Als een uitnodiging. © Getty Images/iStockphoto
Jan Devriese

Jan Devriese leeft tussen deadlines. De Brugse stukjesschrijver maakte 45 jaar geleden zijn allereerste artikel, toevallig (of niet?) voor deze krant. Na een lange omzwerving is de cirkel rond en de pen weer thuis. Elke twee weken zal Jan hier wat woorden in een meer dan aanvaardbare volgorde zetten. Hij wisselt af met Laura Schuyesmans, die leeft met een deadline.

In je T-shirt buiten gaan staan en goedkeurend knikken. Je ogen tot spleetjes knijpen en omhoog kijken. Een paar keer diep in- en uitademen, langzaam, via je neus. Je concentreren op wat je ruikt. Er is iets, in de lucht. Je kunt het niet benoemen, maar je weet wel dat het er nog niet was, enkele dagen geleden. Een geur van herinnering. Die naam, die komt wel.

Een vogel horen, eerst vaag en ver weg, dan almaar duidelijker en dichterbij. Het is geen zingen, het is geen tjilpen, geen krassen, geen kraaien, geen koeren. Het is iets tussenin. Stilletjes vloeken, omdat je niet goed bent in vogels. Maar blijven luisteren. Het klinkt als een vraag, een verzoekje, een uitnodiging. Glimlachen.

Weer naar binnen gaan, een jasje aantrekken, en opnieuw naar buiten stappen. Kom, volg ons maar, zeggen je voeten. En voor je het beseft, wandel je langs het water, dat zachtjes rimpelt en deint, en met kleine klokkende klapjes tegen de oever keert, en daarna weer zijn weg vervolgt, schijnbaar nergens heen, hemelspiegel van glinsterend licht.

Je kijkt het peinzend na. Dan wordt het paadje een klimmetje, glooiende gelige gravel, langs vermoeide bomen en gerafeld gras, waar verweerde banken wachten op oude benen of slome tieners in wijde broeken en kapjassen. Rechts kijk je over de stad uit, links over dat vlakke land dat een heel klein beetje ook het jouwe is, maar waarin je voeten nu geen zin hebben.

Er is iets, in de lucht. Een geur van herinnering. Die naam, die komt wel

Ze voeren je mee door gammele straatjes, over weerbarstige klinkers, langs huisjes die met opgetrokken schouders tegen elkaar aan staan geprangd. Een deur gaat open, een vrouw stapt buiten, met een emmer water en een krukje, en niet echt veel zin. Je knikt vriendelijk, ze kijkt verbaasd. Nog voor ze iets kan zeggen, ben je om het hoekje.

Een fietser ratelt langs, een bang hondje blaft achter een raam, twee kinderen klateren voorbij. Hier was een snoepwinkeltje, met een vrouwtje met een snor, daar een café — waar je, gek genoeg, nooit binnen bent geweest — en daar is nog altijd dat schooltje, dorpsschooltje in de stad, en hier, warempel, hier is alweer je huis.

Je voeten schoppen je schoenen uit, jij gooit je jas over de kapstok en kijkt op de klok: ach, welnee, het is niet te vroeg. Vandaag is het niet te vroeg. Je trekt de koelkast open, neemt een biertje en meteen een flinke slok. Tevreden ga je voor het raam staan en neuriet een onnozel liedje. Kijk daar, daar kleurt de lucht blauw. Vrolijk blauw. Als een uitnodiging.

Ben je ook al een beetje aan het oefenen voor de lente?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier