Stephanie: “Zo’n eerste keer samen weggaan is altijd een beetje spannend”

© KD
Stephanie Rogeau
Stephanie Rogeau Medewerker KW

Geen boeiender ras dan het West-Vlaamse, vindt ook Stephanie Coorevits. De schrijfster, psychologe en televisiemaakster laat zich graag inspireren door de West-Vlamingen en hun gewoontes.

Ik schrijf deze column vanuit Athene. Hoe dat komt, leg ik later nog eens uitgebreid uit in een ander artikel maar voorlopig volstaat het om te weten dat dit mijn eerste reis met het nieuwe vriendje is.

Zo’n eerste keer samen weggaan is altijd een beetje spannend. Zie je, in het begin van een relatie zijn we een soort van wandelende reclame voor onszelf: ‘Hallo, ik ben Stephanie, je nieuwe vriendin. Ik garandeer je 24/7 plezier. Ik zie echt alles zitten en ‘zagen’, zeg je? Geen idee wat dat woord zou kunnen betekenen.

Zo’n eerste keer samen weggaan is altijd een beetje spannend

Dat kan je wel eventjes volhouden, zolang de momenten samen gedoseerd zijn. Maar vanaf de eerste reis smelt die zorgvuldig opgestelde façade als een ijsje in de Griekse zon. Neem nu vanmorgen. Het plan was om ergens een ontbijtje te nemen en dan de Akropolis te bezichtigen. “Anders neem ik hier vlug een espresso om mee te nemen, zoeken we een bakkerijtje en gaan we ergens in de zon zitten?”, stel ik voor. “Ja, topidee”, zegt hij. “Of…. Of, we kunnen ook naar die juicebar van gisteren gaan en daar iets drinken?” is zijn tegenvoorstel. “Wat een uitstékend plan, knik ik enthousiast, “die juicebar zag er súpergezellig uit.”

Blijkt dat er die dag weinig tot geen juices geserveerd worden en dat om de een of andere reden ook de croissants uitverkocht zijn. “Ik heb dan maar appeltaart besteld”, zegt hij. Ik dénk bij mezelf: ‘Appeltaart?? ‘s Morgens?? Ik krijg dat al niet door mijn strot in de namiddag, laat staan ‘s morgens’. Maar ik zég: “Hahaha, ik ben helemaal mee. Daar zit uiteindelijk ook fruit in, hé…”

Vanaf de eerste reis smelt die zorgvuldig opgestelde façade als een ijsje in de Griekse zon

De appeltaart komt aan tafel en is ongeveer even groot als het Parthenon. We werpen er een blik op, kijken elkaar aan en nemen glimlachend onze lepels. “Hmmm, warm”, zegt hij. “Lekker veel kaneel.” “Lust jij kaneel?”, vraag ik, wetende dat zijn culinaire voorkeuren aan de eufemisme beperkte kant zijn. “Niet echt,” geeft hij toe, “maar in appeltaart wel.” “Ja, ik ook,” roep ik uit, “in appeltaart is het superlekker.”

Zwijgend pulken we wat voort aan de taart. “Ik lust eigenlijk geen taart”, zeg ik uiteindelijk. “Ik ook niet”, roept hij opgelucht. “En ik haat kaneel.” “Dat dacht ik wel”, zeg ik. “Betekent dit dat we vanaf nu naar het toilet kunnen gaan als de ander in de douche zit?”, vraagt hij. “Absoluut niet”, zeg ik. En samen wandelen we arm in arm richting Akropolis.