Sinds ik mijn dromen neerschrijf, schrik ik ervan hoe diep ze tot in elke vezel van mijn lichaam zijn doorgedrongen

Thalisa Devos
Thalisa Devos Chef Magazine

Ik heb altijd al een rijke fantasie gehad. Een fantasie waaruit de inspiratie rijkelijk vloeit, gelukkig. Want ’s nachts gaat mijn brein aan het tollen. Dan heb ik de vreemdste dromen. Van spectaculaire achtervolgingen, geheime missies, ongewenste kinderen en versteende lichamen. Fijn zijn ze meestal niet, een kluif voor de beoefenaars van de psychoanalyse des te meer. Enkele jaren geleden kocht ik Dreams van Freud, een dun boekje met op de achterflap ‘ We can regain Paradise every night in our dreams ’. Het paradijs lonkte. Het boekje lag vier jaar ongeopend gewicht te verzamelen onder mijn koopwoede. Tot vorige week.

Sinds de tweede lockdown heb ik rust gevonden in een nieuw ritme. Voor 22 uur gaan slapen en, zonder wekker, wakker worden om 5 uur. Met een tophumeur. Want de eerste drie uren van de dag vul ik met rustig ontwaken. Dat is Johny eten geven, mijn klein geweld dat het intussen aangeleerd heeft om te grommen als ik zijn korreltjes niet snel genoeg geef. Daarna maak ik koffie. Op de trage manier. Niet zozeer bewust, wel omdat ik mijn automatische koffiezet liet vallen. Met een warme kop kruip ik vervolgens nog even onder een dekentje in de zetel en schrijf ik mijn gekke dromen neer. Na vijf minuten wild schrokken komt Johny zijn kopje op mijn schoot vlijen om te zien of er nog iets te scoren valt.

Sinds ik mijn dromen neerschrijf, schrik ik ervan hoe diep ze tot in elke vezel van mijn lichaam zijn doorgedrongen

Door even te gaan zitten vooraleer ik aan mijn dag begin en mijn dromen opnieuw te beleven, schrik ik ervan hoe diep ze tot in elke vezel van mijn lichaam zijn doorgedrongen. Hoe ik ze tot in het griezeligste detail kan navertellen. Hoe mijn achtervolger ruikt wanneer hij me eindelijk klem loopt in dat doodlopende straatje, hoe groot het kale plekje net boven zijn oor is en hoe het voelt als hij dat mes tussen mijn ribben duwt. Of hoe ik uit het niets in een open oceaan val. Het geluid en de sensatie van het water die me volledig omhelzen, me in een stevige houdgreep houden terwijl ik een witte haai zie naderen. Ik versteen verticaal. Wanneer hij zijn gigantische bek opent, zie ik een wit vliesje over zijn ogen glijden. De dromen eindigen steevast op dezelfde manier. Na het schrijven ga ik op zoek wat Freud hiervan denkt. Ik ben er nog niet uit. Maar in het paradijs ben ik nog niet gearriveerd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier