Aspe Awards – Verhaal 3: Jan Posman

© Getty Images/iStockphoto
Redactie KW

Dit is een van de tien verhalen die meedingen naar de KW Publieksprijs van de Aspe Award. Het is geschreven door Jan Posman uit Maldegem.

“Weet je zeker dat hij er niet is vanavond?”

“Is monsieur in het hotel soms lichtelijk paranoïde geworden?”

Een op de dertig woorden uit Van Voorens mond was ‘lichtelijk’. Lichtelijk bezopen, lichtelijk agressief, lichtelijk paranoïde. Er waren zekerheden in het leven.

“Best mogelijk, Van Vooren, maar weet je echt helemaal zeker dat hij er dan niet is?”

“Hij heeft een nieuwe vriendin, geblondeerd en voorzien van een e-cup, ze kan zo op de Italiaanse televisie. Je zou haar moeten zien.”

“Even geen behoefte aan, dank u.”

“Het nachtleven telt een figuur minder. Hij is met haar zelfs in een tearoom gesignaleerd, ik zweer het je.”

Rakker Harley in een tearoom was een belachelijk gegeven. Dat sloeg inderdaad nergens op. Die nieuwe vriendin was een tante die van aanpakken wist als het allemaal klopte. Maar er werd veel verteld. Soms maakten de indianenverhalen deel uit van een tactisch spel. Soms werden roddels proactief de wereld ingestuurd. Al bij al was ik niet tevreden met dit antwoord. Van Vooren wist het dus niet zeker.

Ik deed al maanden mijn best om ontmoetingen met Rakker Harley te vermijden. Voor geen geld liet ik me uit deze stad wegjagen. In het hotel dacht ik daar lang over na. Ik moest wel. Wie vastzat en niet nadacht over wat er mis was gelopen en wat er na het hotel nog mogelijk was, had veel geld aan pillen uitgegeven, die had de beste pillen gekregen die ooit in een gevangenis rond waren gegaan.

Ik dacht niet lang na over wat mis was gelopen, dat was zonneklaar. Op mijn ijzeren, honderdvijftig jaar oude bed dacht ik altijd over de Zukunft na, aan mijn toekomstig leven in mijn stad dat nooit ver weg leek maar daardoor nog pijnlijker op zich liet wachten. Ik droeg toen altijd een horloge, in het vrije leven nooit, dan kon ik dat ding om mijn pols niet eens verdragen.

Als er iemand uit deze stad weg moest, was het Rakker Harley, niet ik. Hij was import, ik was hier geboren. En zowat op straat opgegroeid maar dat kon de pret niet drukken. This town was not big enough for the both of us. Ik stelde me vaak voor dat ik het in zijn oor fluisterde. Soms waren in mijn hoofd de Sparks op de achtergrond hoorbaar en dan zong ik die regel mee. Na die niet mis te verstane mededeling draaide Rakker Harley zich ongracieus om en haalde naar me uit. Alles zonder woorden. Hij was een man van zo weinig mogelijk woorden. Ze maakten op hem nooit veel indruk en hij dacht van iedereen hetzelfde. Hij haalde uit naar mijn gezicht, ik ontweek hem als in een western, en voor hij goed en wel doorhad dat hij een gat in de lucht had geslagen, was ik al uit het zicht. Verschwunden. Opgelost. Opeens onzichtbaar. Drie keer per dag zou ik het doen. Op die manier maakte ik hem na twee weken compleet zwakzinnig. Het was niet meer dan een fantasie, in de realiteit was ik niet zo oplosbaar. Samengevat was mijn huidige probleem veel overzichtelijker dan in alle denkbare fasen van mijn verleden: ik wilde vrij ademen in mijn eigen stad en daarom moest Rakker Harley eruit weg, want door hem was ik in het hotel terechtgekomen en hij was niet van plan om me met rust te laten. Dat had hij sinds mijn vrijlating gedaan, eenvoudig omdat hij me niet tegen het lijf was gelopen. Hij dacht niet aan mij als hij me niet te zien kreeg. Dat wist ik. Zo zat hij in mekaar. Daarom had ik mijn best gedaan om hem niet tegen te komen. Ik wist ongeveer waar hij zich ophield. Op alle plekken en in alle etablissementen waar ik mee vertrouwd was en waar ik het fijn vond natuurlijk, wat anders?

“Als er iemand uit deze stad weg moest, was het Rakker Harley, niet ik”

Nu de zomer naderde, begon ik het steeds meer op mijn heupen te krijgen. Op een of andere manier is op de vlakte blijven in de winter makkelijker. Mensen deden ook een soort winterslaap. Maar opeens zag je weer horden vrouwen in zomerkleding. De fijne vleeswaren, noemde Jimmy van Vooren dat. En dan wilde je zelf ook gezien worden. Zo werkte dat. De zomerkleren zetten het allemaal in gang.

Nu kwam Jimmy me vertellen dat een vriendin die de laatste tijd vaak in de Plato verscheen, naar mij had gevraagd, en die vriendin was mijn zielsverwant en mijn toevlucht en de vrouw die opmerkelijk meer van mij verdroeg dan wie ook. Maar de Plato had ik categoriek vermeden. Daar had ik Rakker Harley voor het laatst gesproken. Hoe cynisch kon het leven zijn? Jimmy was er zeker van dat ze er vanavond weer zou zitten. Hij had het andermaal over de fijne vleeswaren en hijgde even als een hond. “Ze zit gewoon op je te wachten”, zei hij. Maar ik was op mijn hoede. Dat had ik in het hotel geleerd. En ik vertrouwde Jimmy van Vooren niet, omdat ik geen enkele reden had om hem te vertrouwen, dat was simpel als bonjour. Voor hetzelfde geld kreeg hij biljetten van Rakker Harley om dit praatje te komen doen. Niets was onmogelijk. Mijn vertrouwen in mensen was een complete ruïne, voor het overleven was dat het best denkbare.

Inbreken aan de achterkant van de Plato was niet zo moeilijk. Zelfs als daar oude mensen achter vitrages hadden zitten kijken, dan hadden ze waarschijnlijk geen argwaan gekregen. Er was een verwaarloosd pakhuis. Geen oude mensjes. Naast het pakhuis lag een braakliggend stuk grond met hoog opgeschoten onkruid, een rendez-vousplek voor magere straatkatten. Verderop was het oude brandweergebouw met hier en daar een teken van beginnend verval. Ik moest een krakkemikkig houten poortje forceren en vervolgens mijn betere klimwerk bovenhalen tot bij een wc-raam dat altijd open stond voor rokers. Dat wist ik. Ik had er vaak doorheen gekeken en dan het troosteloze koertje en het poortje vastgesteld. Inbreken was hier een koud kunstje, onder meer omdat het niet stil moest gebeuren. Er was muziek, er waren stemmen van vijftien, twintig mensen die hier en nu in dit café veel kwijt leken te moeten. Vanuit de wc kreeg ik toegang tot een terras, vanwaar je uitzicht op het aanwezige volk had. Het terras was ooit bedoeld als uitbreiding van het café. Er stonden tafels en stoelen maar niemand zat er ooit. De belangrijkste ruimte van Plato, waar ook de bar zich bevond, was een wijde put, en Jimmy van Vooren had gelijk: daar zat mademoiselle Claudine, de vriendin die volgens hem naar mij had gevraagd. Ik wist dat de mogelijkheid groot was en daarom moest ik dit doen. Ze had me nooit opgezocht in het hotel maar het vast vaak overwogen. Ze was geen spat veranderd, ze was sexy als de hel en ze had naar mij gevraagd, maar ik was een en al wantrouwen. Ik was nu gespecialiseerd in argwaan en meer op mijn hoede dan ooit en Jimmy van Vooren had niet meer aan mijn paranoia getwijfeld als hij zou hebben gezien hoe ik mij toegang had verschaft tot dit café. Het zou niet ‘lichtelijk’ meer geleken hebben. “Jij denkt zeker dat je in een film speelt,” zei hij ook wel eens, pure projectie. Claudine had me in het huis van bewaring nooit opgezocht maar ze was de beste vriendin die ik ooit had gehad. Ze was de enige die ik tijdens mijn opsluiting verwachtte te zien. Mijn wantrouwen waarschuwde me voor alle mogelijke valstrikken en ik deed mijn best om niet al te hard over een scenario na te denken waar ook zij in betrokken zou zijn. Dat was niet zo. Als zij naar mij had gevraagd, had ze dat op een oprechte manier gedaan.

Het bewijs daarvoor was het gezelschap van Rakker Harley.

Ik kon het nauwelijks geloven maar het zwijn zat met haar te praten. Hij ging ervan uit dat ik opeens zou verschijnen en hem niet zou kunnen ontlopen. Hij probeerde haar te versieren, deed zijn best op de manier van mannen die er niet het minste verstand van hadden. Ik zag vooral zijn rug maar leidde eruit af wat hij uitbracht en hoe verkeerd hij haar aankeek en zijn handen bewoog. Ik wist niet in hoeverre Claudine op de hoogte was van het probleem dat de man voor mij betekende. Ik nam aan dat ze het vaag besefte, en dat ze wist dat zijn gezelschap een obstakel voor me was. “Is monsieur soms lichtelijk paranoïde geworden?”, vroeg Jimmy lachend, toen ik de mogelijkheid van Rakker Harleys aanwezigheid overwoog. Ofwel was ik veel slimmer dan Jimmy Van Vooren, ofwel speelde hij vals. Het kon ook allebei.

Ik kon nu niet veel doen en besloot te wachten tot Claudine de wc zou opzoeken en hoopte dat zij dat eerder zou doen dan Rakker Harley. In het hotel had ik me voorgenomen om nooit meer te wachten maar deze omstandigheid dwong me. Ik ging op een van de potten zitten. Claudine droeg meestal laarzen. Hoe hoorde je het verschil tussen laarzen en ander schoeisel? Ik kon haar geen bericht sturen. Vrijwel niemand had mijn nummer en dat wilde ik zo houden. Ik kende het zelf niet eens, ik had om de twee weken een nieuw nummer. Na een goed kwartier ging ik weer het terras op. Ze hadden allebei de Plato verlaten. Ik ging op de plek zitten waar Claudine had gezeten en bestelde een groene Rochefort. De barman was nieuw, voor mij althans. Het ijverige en zwijgzame type. Waren Claudine en het zwijn samen ergens naartoe? Ik probeerde me er niets bij voor te stellen. Hun glazen waren niet leeg. Ik moest niet op een wc gaan zitten wachten, ik moest iets ondernemen. Ik begreep dat ze misschien buiten stonden te roken en verliet de Plato weer langs het wc-raam en het poortje. Als ik even omliep, kon ik vanop veilige afstand zien wie er buiten voor het café stond. Rokend draaiden ze wat rond een open Mercedes oldtimer, die blijkbaar van Rakker Harley was, want hij gaf Claudine sleutels en zij nam plaats achter het stuur. Ze mocht even een ritje maken. Op dat moment begreep ik dat slechts één middel mijn probleem zou oplossen. Dat middel was ouderwets, drastisch en definitief.

Dit verhaal werd geschreven door Jan Posman (54) uit Maldegem. Vind je dat hij de KW Publieksprijs verdient, stuur dan een mail naar promotie@kw.be met ‘Jan Posman’ in het onderwerp van de mail. Info over de wedstrijd vind je hier.