Professor Ilse Derluyn (Roeselare): “Een aula met 90 procent witte meisjes: rampzalig”

Frederik Jaques
Frederik Jaques Webredacteur

De Roeselaarse Ilse Derluyn is professor aan de vakgroep sociaal werk en sociale pedagogiek aan de UGent. Haar belangrijkste onderzoeksthema’s hebben betrekking op het psychosociaal welzijn van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, maar ook kindsoldaten. Een jonge vrouw met een missie en bakken vol engagement.

Na haar humaniora aan het Barnum in Roeselare ging Ilse Derluyn orthopedagogiek studeren aan de Gentse universiteit. Ze werkte vervolgens deeltijds in psychiatrisch centrum Rustenburg in Brugge en ging in 2002 voltijds aan de slag bij UGent. Ze doctoreerde rond het psychosociaal welzijn van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, een problematiek die in die tijd nog niet aan veel onderzoek was onderworpen. Niet dat er toen minder vluchtelingen waren, verre van. “De groep was inderdaad even groot”, vertelt professor Derluyn. “Maar ‘de niet-begeleide minderjarige vluchtelingen’ werden toen nog niet zozeer als één doelgroep bekeken. Niet naar maatregelen toe, noch naar opvang.”

Over India, Oeganda en Congo

Eigenlijk had Ilse haar doctoraat willen schrijven rond kinderarbeid in India, maar dat lag praktisch moeilijker dan eerst aangenomen. “Ik groeide thuis ook met een pleegkind in ons gezin, een Pakistaanse jongen. Daardoor ontstond ook mijn motivatie om iets te gaan doen voor doelgroepen die het moeilijker hebben. Ik droomde er toen ook van om mee te gaa met Artsen Zonder Grenzen, maar uiteindelijk loopt de realiteit vaak anders.”

Tijdens haar doctoraatsstudies trok de professor wel naar Afrika. Ze bezocht het project met voormalige kindsoldaten van Els De Temmerman in het noorden van Oeganda en richtte later zelf twee centra op in samenwerking met de universiteit. Eentje in Oeganda, een andere in Congo. “We geven er, samen met een lokaal team van medewerkers, ondersteuning en één op één begeleiding. We werken ook ‘community based’, met groepsgesprekken, omdat we merken dat ook dat erg nodig is. Sociale steun en een sociaal netwerk zijn bijzonder belangrijk om er mentaal weer bovenop te raken. Alleen is dat daar niet zo vanzelfsprekend, wanneer bijvoorbeeld ouders een kind zijn verloren nadat het werd doodgeschoten door een buurjongetje dat kindsoldaat is geweest. Zoiets vraagt heel veel tijd en inspanningen. Intussen reis ik nog gemiddeld drie keer per jaar naar Afrika af, maar ik houd het binnen de perken. Ik heb zelf ook een gezin met man en kinderen, die missen mij ook niet graag”, glimlacht ze.

Het Gentse ponton

Ze was ook één van de voortrekkers op het vluchtelingenponton dat een tijd op Gentse wateren lag aangemeerd. “Een bijzondere ervaring maar wel iets waar ik als vanzelf inrolde”, blikt ze terug. “Stad Gent heeft toen knap werk verricht, met de oprichting van een taskforce vluchtelingen, en ook vanuit de bevolking kwamen er veel burgerinitiatieven. In die mate zelfs dat we het soms wat moesten afremmen, omdat het allemaal veel te snel ging. Samengevat: Gent antwoordde met een warme respons, zoals het in de traditie van de stad past. Toen de boot werd gesloten, was dat voor vele vluchtelingen, die dan naar een ander opvangcentrum werden overgebracht, tot hun grote spijt.”

Professor Ilse Derluyn (Roeselare):

Jonge, minderjarige vluchtelingen begeleiden zorgt er ook voor dat je ‘s avonds met een rugzak vol hartverscheurende verhalen naar huis keert. “Je merkt, ook bij zij die hier al een tijd verblijven, dat de noden groot en uitgebreid zijn. Eenzaamheid en verveling in het asielcentrum, de zoektocht naar vriendschap, het ongeduld om Nederlands te kunnen leren, om werk te vinden ook… Het heeft mij meer dan ooit het besef gebracht dat we nog veel kunnen doen om hun leven beter te maken, dat we hier anders moeten mee omgaan en naar oplossingen moeten zoeken. Een concreet voorbeeld: geef een vluchteling een eigen kamer, zodat die niet constant met de anderen moet samenleven.”

“Meer dan alleen maar ‘bijna verdrinken'”

En dan zijn er uiteraard ook de zaken die de vluchtelingen – ook en zeker de minderjarige zonder begeleiding – onderweg meemaken. “Het is meer dan alleen maar ‘bijna verdrinken'”, zegt ze. “Opgejaagd worden door paramilitaire groepen aan de grens met Bulgarije, dagen overleven in de laadbak van een vrachtwagen… Het besef dat wij het zijn die dit veroorzaken, is confronterend. Niettemin voel je veel dankbaarheid bij de vluchtelingen die je begeleidt en met wie je praat. Zeker en vast. Ze zijn al blij dat ze eens hun verhaal mogen doen.”

Naast het onderzoekswerk doceert professor Derluyn ook nog zowat een kwart van haar tijd. Voor, bij benadering, een groep die voor negentig procent uit blanke meisjes bestaat. “Rampzalig vind ik dat”, verwoordt ze het zonder omwegen. “Het is geen afspiegeling van onze maatschappij. Niet naar de jongens toe, maar zeker ook niet wat betreft mensen met een migratie-achtergrond. Wij, en dus ook de universiteit, moeten daar meer inspanningen voor doen, alleen al in onze eigen campagnes, door niet telkens die blanke jongen of dat blanke meisje op de foto te zetten. We moeten kortom zelf diverser worden en afgeraken van de stereotype beeldvorming.”

Vakantiejob, maar niet voor iedereen

Ilse geeft ook het voorbeeld van haar eigen pleegdochter, een meisje uit Rwanda. “Ik liep in de winkelstraten in Roeselare en vroeg ergens of ze nog iemand nodig hadden voor een vakantiejob. Dat bleek het geval en ik meldde het dus aan mijn dochter. Toen zij amper vijf minuten later die winkel binnenstapte en dezelfde vraag ging stellen, hadden ze plotseling niemand meer nodig… Ik heb het blauw-blauw gelaten en heb me nadien beklaagd dat ik er niet tegenin ben gegaan. Maar het toont wel aan hoe de samenleving nog voor een groot stuk in elkaar zit.”

Professor Ilse Derluyn (Roeselare):

Intussen is Ilse ook coördinator van CESSMIR, wat staat voor Centre for the Social Study of Migration and Refugees. “Het gaat om een interfacultair centrum – uit zes van onze faculteiten zijn niet minder dan 35 proffen betrokken – dat interdisciplinair onderzoek uitvoert naar de impact van vluchten voor onze samenleving en voor de vluchtelingen zelf.”

“Via het European Research Council (ERC) heb ik ook voor 1,5 miljoen euro aan subsidies kunnen binnenhalen, waardoor dit gegarandeerd een prestigieus project met de nodige weerklank zal worden”, vervolgt ze trots. “Het centrum werd in december 2015 opgericht op vraag van onze rector, in de schoot van alles wat toen ook in ons land al aan het gebeuren was.”

Vijfjarig Europees project

Bedoeling is de invloed van transitervaringen op het psychosociale welzijn van niet-begeleide minderjarigen na te gaan. “We gaan daarvoor rekruteren bij vluchtelingen in vier landen: we zullen 400 14- tot 18-jarigen ondervragen en opvolgen in een vijfjarig project, dat zowel in België als in Italië, Griekenland en Libië plaatsvindt. De lokale teamleden daarvoor zijn intussen aangesteld, de jongeren in de doelgroep zullen binnenkort worden aangesproken. Om de zes maanden zullen we hen opnieuw contacteren, om te kijken hoe het met hen gaat, wat hen binnen het vluchtelingenwerk helpt en wat zeker niet.”

Of die kennis wel zoden aan de dijk zal zetten als de lokale overheid niet bereid is er iets mee te doen, willen we weten. “Je kunt niets forceren, dat is waar”, beseft professor Derluyn. “Maar toch wil ik dan met concreet cijfermateriaal en feitelijke gegevens kunnen aantonen wat beter kan en moet. We kunnen enkel de brandstof geven aan de politici, maar de beslissingen liggen nog altijd bij hen.”

(Frederik Jaques)